In reactie op het advies van de Staatscommissie Grondwet heeft het kabinet aangegeven niets ze zien in het meer bij de tijd brengen van de Grondwet. In het debat hierover in de Eerste Kamer heeft Margreet de Boer namens de GroenLinks fractie aangegeven dat zij de afwijzende houding van de regering betreurt. GroenLinks ziet de Grondwet als een belangrijk document, en vindt het belangrijk dat de rechtsbeginselen van onze staatsinrichting en de belangrijkste grondrechten hierin zijn opgenomen. Met de rigoreuze afwijzing van actualisering van de Grondwet blokkeert het Kabinet bovendien een zeer nuttige discussie over een meer maatschappelijke functie van de Grondwet.

In onze huidige Grondwet zijn de basisbeginselen van onze rechtsstaat onvolledig en fragmentarisch opgenomen. Een pre-ambule of algemene bepaling waarin enkele van die basisbeginselen zijn opgenomen kan een toegevoegde waarde hebben. De GroenLinks-fractie ondersteunt een motie van D66 waarin het kabinet wordt opgeroepen met een voorstel te komen om een algemene bepaling in de Grondwet op te nemen waarin wordt uitgedrukt dat Nederland een democratische rechtsstaat is.

Tot slot ziet de GroenLinks-fractie anders dan de regering wel reden om een aantal grondrechten die nu niet in de Grondwet zijn vermeld wel op te nemen.

Lees de bijdrage van Margreet de Boer:

"Voorzitter,

Een doodgeboren kind en een gemiste kans. Dat zijn de typeringen die ik in het Nederlands Juristenblad heb gelezen over het advies van de Staatscommissie Grondwet. Uit de kabinetsreactie mogen we opmaken dat het kabinet het advies vooral een ongewenst kind vindt, waarvan men het niet zal betreuren als het niet levensvatbaar blijkt te zijn. Want afgezien van het bij de -digitale- tijd brengen van het briefgeheim – een bepaling in de huidige grondwet die echt niet meer toereikend is – wil het kabinet niets.

Je kunt je afvragen of dat erg is.
Inhoudelijk gezien: ja. Er is naar het oordeel van de GroenLinks fractie voldoende reden om de grondwet te actualiseren en op enkele punten te versterken, en de staatscommissie doet enkele interessante voorstellen die in ieder geval meer politiek debat verdienen. Daar kom ik straks op terug.
Maar dat dít kabinet geen stappen zet om de grondwet meer ingrijpend te wijzigen is iets waar we misschien maar blij mee moeten zijn. Dit kabinet dient wetsvoorstellen in die naar ons oordeel op gespannen voet staan met de uitgangspunten van rechterlijke onafhankelijkheid (wet minimumstraffen), de toegang tot de rechter (verhoging griffierechten), de persoonlijke vrijheid (het boerkaverbod), en geeft er blijk van internationale verdragen maar lastig te vinden (vreemdelingenbeleid, Natura 2000). Je kunt je afvragen of zo'n kabinet de beste regisseur is voor een grondwetsherziening. 
Laten we hopen dat een volgend kabinet, dat meer waarde hecht aan een goede, mooie en actuele grondwet, het kind weer uit het badwater vist, en nog eens kijkt naar de voorstellen van de staatscommissie. Want zoals gezegd, dit kabinet lijkt niet te willen.

Dat het kabinet niet wil blijkt al uit de nadruk die het kabinet legt op het noodzakelijkheidscriterium: een wijziging van de grondwet is slechts aangewezen aan wanneer er 'constitutioneel gevaar' dreigt. Ook benadrukt het kabinet meermaals het 'sobere karakter' van onze grondwet. Voorzitter, dit klinkt bijna alsof het kabinet de Grondwet als een noodzakelijk kwaad ziet; iets uit vervlogen tijden waarmee we zo goed mogelijk moeten zien te leven. En niet als een kerndocument van onze rechtsstaat; iets waar we trots op kunnen zijn, en wat we graag zo mooi mogelijk houden. Ik vraag de minister hierover duidelijkheid te geven: betekent het hoog achten van onze grondwet niet dat je moet willen dat deze zo mooi en goed mogelijk is?

De reactie van het kabinet op de voorstellen van de Staatscommissie is retorisch vrij handig opgezet. Het kabinet poneert een aantal uitgangspunten, waarmee het vervolgens de voorstellen van de staatscommissie kan afserveren zonder ze uitgebreid inhoudelijk te hoeven bespreken.
Er wordt geschermd met het ontbreken van een breed en stabiel draagvlak, of juist met het feit dat de voorgestelde bepaling al voldoende is verankerd en dus geen codificate in de Grondwet meer behoeft.
Maar is het niet zo, zo vraag ik de minister, dat de juiste volgorde der dingen is dat je eerst beoordeelt of je iets wilt, in casu of de voorstellen van de commissie inhoudelijk een betere grondwet opleveren dan de huidige, en daarna pas of het haalbaar en de moeite waard is om ook daadwerkelijk een wijzigingsprocedure in gang te zetten? Door eerst die tweede vraag te beantwoorden gaat het kabinet handig de inhoudelijke beoordeling uit de weg.
Het kabinet houdt voorts een betoog over de functies van de grondwet, waarbij dit kabinet een voorstander blijk van een 'sobere' grondwet, die geen zogenaamde 'maatschappelijke functie' dient. Vervolgens worden enkele voorstellen van de commissie afgewezen met de redenering dat dat ze zijn ingegeven door een andere visie op de functies van de grondwet. Ook hier blijft de echte inhoudelijke beoordeling door het kabinet mager.
Met de toch vrij dunne uitgangspunten-argumentatie lijkt het kabinet een echte inhoudelijke bespreking van de voorstellen van de staatscommissie uit de weg te gaan. Want waarom zou je inhoudelijk ingaan op een voorstel wanneer je kunt aangeven dat uit het feit dat de staatscommissie niet unaniem was blijk dat er geen breed en stabel draagvlak is? Of door te stellen dat de rechtspraktijk uit de voeten kan met de huidige tekst? En is het niet lekker makkelijk om een voorstel zonder meer af te wijzen omdat het 'blijkbaar' dient ter versterking van de maatschappelijke functie van de grondwet, die het kabinet nu eenmaal niet onderschrijft?
De GroenLinks fractie betreurt het dat het kabinet zich er zo gemakkelijk van af maakt, en nodigt de minister uit alsnog inhoudelijk dieper op enkele voorstellen van de staatscommissie in te gaan.

Voorzitter, ik zal niet alle voorstellen van de staatscommissie bespreken. Een paar punten wil ik wel aanstippen.

Een belangrijke aanbevelingen van de -hierin unanieme- staatcommissie is het toevoegen van een algemene bepaling in de grondwet waarin wordt vastgelegd dat Nederland een democratische rechtsstaat is, dat de overheid de menselijke waardigheid, de grondrechten en fundamentele rechtsbeginselen eerbiedigt en waarborgt, en dat het openbaar gezag alleen wordt uitgeoefend krachtens de grondwet of de wet. Het kabinet wijst een dergelijke algemene bepaling rigoreus van de hand, en noemt het zelfs een anomalie die niet verenigbaar is met de huidige functie van de Grondwet. Voorzitter, het kan aan mij liggen, maar ik begrijp werkelijk niet hoe een bepaling die zo
kernachtig de basisbeginselen van onze rechtsstaat weergeeft niet zou passen in een, lees onze, Grondwet. Kan de minister nog 1 keer proberen dat uit te leggen, in twee stappen. Ten eerste: onderschrijft de minister, en met haar dit kabinet, dat de door de staatscommissie voorgestelde algemene bepalingen goed de grondbeginselen van onze rechtsstaat weergeven? Ten tweede: waarom past een dergelijke bepaling volgens het kabinet niet in onze grondwet (of om met de woorden van het kabinet te spreken: welk constitutioneel gevaar dreigt er als er een dergelijke algemene bepaling in de grondwet zou worden opgenomen)?
De GroenLinks fractie staat positief tegenover een algemene bepaling zoals voorgesteld door de staatscommissie. Juist in een tijd waarin de rechtsstatelijkheid nog wel eens ter discussie staat, en grondrechten niet steeds een veilig goed zijn, is het goed om deze grondbeginselen in ons belangrijkste staatsdocument neer te leggen. Wij zien graag dat na de staatscommissie ook regering en parlement de inhoudelijke discussie over dit voorstel aangaat, en ondersteunen daarom van harte de motie Engels.

Ook ten aanzien van de actualisering van de grondrechten neemt het kabinet een onwillende houding aan. Het wil alleen artikel 13 – een artikel dat door zijn gesloten omschrijving echt niet meer kan- aanpassen, maar wijst iedere verdere actualisering van de hand, met een tweetal argumenten. Het eerste argument is dat de rechtspraak -mede door het open karakter van de bepalingen- inmiddels met het betreffende grondwetsartikel uit de voeten kan, en deze artikelen in feite door rechterlijke interpretatie een nieuwe invulling hebben gekregen. Het tweede argument is dat de grondrechten die in internationale verdragen zijn vastgelegd niet ook nog eens in de grondwet hoeven te worden opgenomen.
Beide argumenten overtuigen niet.
Overtuigen ons in ieder geval niet, omdat wij de grondwet als een belangrijk document zien, waarin onder meer de belangrijkste grondrechten zijn neergelegd. En omdat wij de grondwet zien als document dat een functie heeft. Om te constitueren, te codificeren, te normeren, te binden. Omdat wij vinden dat de grondwet zo toegankelijk mogelijk moet zijn. Omdat wij een goede en mooie grondwet willen.
Dat de rechtspraak met een formulering uit de voeten kan is mooi, maar is geen overtuigend argument om een verouderde formulering in stand te houden. Natuurlijk herschrijf je een grondwet niet iedere vijf jaar, maar het kan geen kwaad om iedere paar decennia na te gaan of de weergave van de grondrechten nog up to date is. Om de vrijheid van drukpers te vervangen door de vrijheid van meningsuiting. Om niet alleen het briefgeheim aan te passen voor de digitale tijd, maar ook andere grondrechten. Het is jammer dat de staatscommissie niet op alle onderdelen tot een eensluidend nieuw tekstvoorstel is gekomen. Dit is echter geen reden om de gehele actualisering van de betreffende artikelen maar terzijde te schuiven.
Eerder stelde ik al dat de vraag of je een wijziging haalbaar en de moeite waard vindt komt na de vraag wat je er inhoudelijk van vindt. Daarom zou ik van de minister graag alsnog een inhoudelijk oordeel ontvangen over de voorstellen zoals die door de commissie zijn gedaan ten aanzien van de artikelen 7 en 10: bevatten de voorstellen elementen die een verbetering betekenen ten opzichte van de huidige formulering?
Een ander punt is de vraag of nieuwe grondrechten toegevoegd zouden moeten worden. Het kabinet wijst dit af, en verwijst daarbij enerzijds naar de verdeeldheid binnen de commissie, en anderzijds naar het bestaan van internationale verdragen waarin de betreffende grondrechten zijn gewaarborgd. Zoals gezegd, de verdeeldheid binnen de staatscommissie valt te betreuren, maar is geen inhoudelijk argument om een voorstel wel of niet een goed voorstel te vinden. Dat grondrechten reeds zijn opgenomen in internationale verdragen is ook geen valide argument. Is het niet zo, zo vraag ik de minister, dat internationale verdragen geacht worden een minimumbescherming te bieden, en subsidiair te zijn aan nationale bescherming? Is het voorts niet wenselijk om in ieder geval de meest fundamentele mensenrechten op te nemen in de grondwet?
Voorzitter, gezien de argumentatielijn die de regering volgt kun je je zelfs afvragen waarom we überhaupt grondrechten moeten hebben in onze grondwet. Dat de gedoogpartner van deze regering van artikel 1 af wil wisten we al, maar hoe staat het met de regering? Welke criteria hanteert de regering bij het beoordelen van de vraag welke grondrechten wel en welke niet in onze grondwet moeten worden opgenomen? En laat ik bij voorbaat zeggen dat het antwoord 'dat wat er nu in staat en dat wat er nu niet in staat' mij niet overtuigt als een inhoudelijk sterk criterium.  

Voorzitter, ik ga nu niet in op de vraag hoe artikel 91 lid 3 van de Grondwet geïnterpreteerd kan of moet worden, en of dit artikel aanpassing behoeft. Ook de beperkingssystematiek en de rechterlijke toetsing aan de grondwet laat ik nu buiten beschouwing. Met betrekking tot dit laatste ligt zoals u weet het initiatiefvoorstel Halsema klaar voor tweede lezing.

Voorzitter, het kabinet wil nu niet ingaan op de onderbouwing van het voorstel tot wijziging van de grondwet dat het wel gaat indienen: het voorstel tot vermindering van het aantal zetels in de Tweede en Eerste Kamer. Mijn fractie vindt dat jammer. Wij zijn namelijk zeer benieuwd hoe het kabinet dit voorstel kan verdedigen in het licht van zijn eigen criteria 'breed en stabiel draagvlak' en 'afwenden van constitutioneel gevaar'. Ik zou het op prijs stellen als de minister alsnog de door het kabinet gehanteerde criteria kan expliciteren met behulp van het voorstel tot vermindering van de Kamerzetels.

Voorzitter, mijn fractie wacht de antwoorden van de regering met belangstelling af.