De Eerste Kamer heeft op 22 maart 2011 met de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een beleidsdebat over "Natuurbeleid" gevoerd. Het wetsvoorstel is op 29 maart 2011 na stemming bij zitten en opstaan aangenomen. VVD, D66, OSF, CDA, ChristenUnie en SGP stemden voor. Op 16 december 2010 had de Tweede Kamer al voor dit voorstel gestemd.
Jan Laurier voerde namens GroenLinks het woord. Hij startte zijn bijdrage aan het debat als volgt: "Natuur maakt emoties los. Ik kan daar vanuit de praktijk over meepraten. In de tijd dat ik wethouder was in Leiden, met "groen" in mijn portefeuille, werd op bijvoorbeeld het kappen van bomen heel emotioneel gereageerd. Ook het bebouwen van stukjes groen lag gevoelig. Het natuurlijk beheer van kanten en bermen werd echter soms beschouwd als slordigheid. In elk geval zat daaromheen veel emotie."

Natuur maakt echter ook
op een heel andere manier emoties los. Bij grote
bouwprojecten of infrastructurele trajecten wordt
de natuur wel eens afgeschilderd als hinderlijk,
belemmerend en vijandig. Vaak wordt het in
karikaturen getrokken en gaat het over
dassenburchten en wat dat al niet kost, en
beschermde kikkersoorten. Er wordt in relatie tot
de natuur dan bijna een vijandbeeld opgeroepen.
Het is daarom goed om hierbij stil te staan in een
debat over natuurbeleid.
Het beleid dat in de afgelopen van de jaren
gevoerd is, is tot op zekere hoogte een succes te
noemen. In het eindrapport van IBO Natuur 2008-
2009 staat dat de Natuurbalans 2009 concludeerde
dat het huidige natuur- en milieubeleid de gestelde
natuurdoelen weliswaar dichterbij brengt, maar dat
die vooruitgang nog onvoldoende is. Ondanks
stappen in de goede richting bij de realisatie van
Natura 2000 en de ecologische hoofdstructuur, de
ehs, zullen de operationele doelen van het
rijksbeleid bij voortzetting van het huidige beleid
niet tijdig worden gehaald. Enerzijds wordt dus
gezegd dat er vooruitgang is en anderzijds staat er
dat de doelen niet worden gehaald. Er wordt ook
een aantal bedreigingen geconstateerd. Men
constateert dat natuurgebieden versnipperd zijn en
ingebed zijn in intensief gebruikte stedelijke
gebieden en landbouwgebieden. Er is een
bedreiging in relatie tot verdroging en bemesting.
Verder wordt klimaatverandering als bedreiging
genoemd. Ook het afkalvende draagvlak is soms
een bedreiging. In het licht van deze analyse is de
vraag van de GroenLinks-fractie hoe de
staatssecretaris de doelen van het oude beleid
waardeert, die deels voortvloeien uit internationale
verplichtingen.
Uit het IBO komt naar voren dat er
voldoende redenen zijn om het natuurbeleid tegen
het licht te houden. Wij hebben de afgelopen weken
een expertmeeting gehad en daaruit kwamen
eigenlijk drie oplossingsrichtingen voort. De eerste
was de benadering van ecosysteemdiensten;
waarden zichtbaar maken die ecosystemen
voortbrengen. Daarmee wordt duidelijk dat
investeringen in natuur waarden voortbrengen. Ik
miste die kant in de heer Schaap zijn betoog een
beetje. Hij legde wel de nadruk op de relatie tussen
mens en natuur. Die kan ook in positieve zin
veranderen door in natuur te investeren. Die
benadering bevat interessante kenmerken, maar
herbergt ook het risico van een economiserende
benadering die de intrinsieke waarde van de natuur
wat teloor doet gaan.
De tweede benadering is die van de
robuuste natuur. Functies en belangen worden
gescheiden waardoor er minder conflicten ontstaan.
Er worden grotere eenheden gecreëerd en daarmee
ruimte voor natuurlijke processen. Je creëert als
het ware ruimte voor natuurlijke processen,
waarmee de druk op de omgeving kleiner wordt.
Daaromheen kunnen dan beïnvloedingsgebieden
liggen, waarin het gebruik afgestemd is op de
doelen van het kerngebied. Het nadeel van die
benadering is dat die sterk top-down gericht is.
Bovendien wordt daarbij altijd de vraag gesteld
naar het feitelijk draagvlak, ook in de
beïnvloedingsgebieden.
De derde benadering is die van de
zelfrealisatie, waarbij het echt van onderop moet
komen, de zogenaamde "participatieve
benadering". Daarbij zijn er weinig grenzen van
bovenop en buitenaf. Degenen die erbij betrokken
zijn, zijn geen toeschouwer van de
natuurontwikkeling maar deelnemer. Dat zijn drie
benaderingen. Het is logisch dat in het kader van
een beleidsdebat als dit gevraagd wordt naar de
positie van de staatssecretaris ten opzichte van die
drie benaderingen. Aan die zelfrealisatie zit wel een
nadelige component; het optimisme is groot dat het
allemaal van onderop gedragen wordt en iedereen
eraan meedoet zodat doelen gemakkelijk gedeeld
kunnen worden. Desalniettemin is mijn fractie van
mening dat vanuit die drie richtingen een duidelijke
aanvulling kan worden gegeven op het beleid. Het
een prevaleert daarbij niet boven het andere. Het
moet vooral gezocht worden in de
complementariteit van de richtingen.
Voor de volledigheid geeft het eerder
aangehaalde IBO ook nog twee andere oriëntaties:
Nederland als bolwerk van deltanatuur in Europa,
internationaal georiënteerd qua biodiversiteit maar
zich vooral concentrerend op de waarden in
Nederland, en de hoog-en-droogvariant waarin een
robuuste nationale ruggengraat met een
klimaatbestendige ecologische hoofdstructuur. Mijn
fractie is ook op dit punt nieuwsgierig naar de visie
van de staatssecretaris.
Alles overziend - het IBO-rapport en de
verschillende oplossingen die aangedragen worden
voor knelpunten - valt er wat te kiezen en te
doordenken op het terrein van natuurbeleid, het
liefst natuurlijk in de volgorde van eerst
doordenken en daarna pas kiezen. Mijn fractie heeft
de indruk dat het aangetreden kabinet voor een
andere richting heeft gekozen, namelijk vooral voor
bezuinigen. Het beleid is vooral gericht op minder;
ik geloof dat de heer Eigeman daarop ook al doelde.
Minder geld, minder regels, minder overheid,
minder Europa. Mijn fractie mist de inhoudelijke
oriëntatie op waarheen wij nu eigenlijk toe willen.
In dat verband stel ik de vraag naar de inhoudelijke
richting van de staatssecretaris. Ik verzoek hem om
daarbij aan te geven hoe dat zich verhoudt tot de
doelen waaraan Nederland zich in internationaal
verband verplicht heeft.
Voorzitter: Dupuis
De heer Laurier (GroenLinks): In dat kader vraag ik
hoe de staatssecretaris reageert op de vraag van
onder anderen de heer Vermeer tijdens het
expertdebat om meer tijd te geven voor het
ontwikkelen van alternatieven binnen de kaders die
er liggen. Om de heer Vermeer te citeren: "Het
slechtst wat kan gebeuren, is een snelle deal over
financiën op het oude beleid". Probeer die ruimte
dus te scheppen. Is de staatssecretaris daartoe
bereid?
Wij praten over natuurbeleid in Nederland.
Een element dat ik tot nu toe eigenlijk heb gemist,
is dat Nederland sinds 10 oktober 2010 niet meer
hetzelfde Nederland is als daarvoor. Wij hebben er
een deel Nederland bij gekregen, de zogenaamde
BES-eilanden, waar we veel belangrijke natuur
vinden. Hoe kijkt de staatssecretaris daar in feite
naar?
Lezing van de stukken maakt duidelijk dat
er nogal eens kritiek op de sectorale aanpak van
natuurbeleid is. Is dat op alle niveaus wel terecht?
Op een aantal terreinen zie je ontwikkelingen waar
verschillende belangen elkaar juist weten te vinden.
Zo wees de heer Eigeman al op het richtsnoer bij
afwegingen van het beheerplan, dat is opgesteld
door LTO Nederland, MKB-Nederland,
Natuurmonumenten en VNO-NCW. Je ziet ook op
provinciaal niveau dat juist die natuurdoelstellingen
worden gekoppeld aan andere doelstellingen die
van groot belang zijn. Soms is dat waterbeheer.
Het OostvaardersWold is al genoemd, waar
verbinding en natuurwaarden worden gezocht met
tegelijkertijd ruimte voor recreatie in relatie tot de
verstedelijking van dat gebied. In dat licht is met
name de vraag wat de bezuinigingen die op het
gebied van de ehs zijn bedacht, voor consequenties
hebben waar al die dingen in feite zijn samengebald
om projecten te realiseren waarin verschillende
doelstellingen gecombineerd zijn. Ik vind het
OostvaardersWold daar een prachtig voorbeeld van.
Is het in dat verband dan de sturingsfilosofie van de
staatssecretaris dat overheden procederend
tegenover elkaar moeten komen te staan? Dat is
natuurlijk de kant waarop het in Flevoland wel gaat.
Ik krijg hierop graag een reactie van de
staatssecretaris.
Ik rond af. De heer Tiesinga refereerde in
zijn maidenspeech aan Herman Finkers, die zei dat
een boom niet omgekeerd moet worden geplant,
omdat die dan niet meer groeit. Als voormalig
wethouder Groen kan ik zeggen dat daarop een
uitzondering is: de wilg. Die kan je wel omgekeerd
planten, die groeit dan door. Bij mijn afscheid
hebben ze zo'n wilg voor mij geplant, omdat iets
soms ook tegen de verdrukking in kan groeien. Zo'n
wilg groeit, al steek je die met zijn kop in het zand,
maar je kop in het zand steken helpt het realiseren
van belangrijke natuurwaarden niet; duidelijk moet
zijn dat daaraan nog veel moet gebeuren. Mijn
fractie wacht de beantwoording door de
staatssecretaris met belangstelling af.
De heer Tiesinga (CDA): Om alle onzekerheid te
voorkomen: bedoelt de heer Laurier met "wilg" een
boom of een wet?
De heer Laurier (GroenLinks): Ik heb nog nooit een
wet op zijn kop zien groeien, dus het zal wel een
boom zijn.