Het gaat hier om het voorstel van de heer Schuurman, fractievoorzitter van de ChristenUnie, tot het houden van een parlementaire enquête naar de gevolgen van de privatisering van vroegere overheidsdiensten in Nederland. Hij pleit voor een grondige analyse van de effecten van de verzelfstandiging en een evaluatie van het gevoerde beleid.
Bij behandeling van dit voorstel is een motie ingediend, die bij zitten en opstaan is aangenomen. GroenLinks stemde voor.
Woordvoerder Britta Böhler: "Allereerst dank ik collega Schuurman, die op de valreep van zijn vertrek uit de Eerste Kamer met het voorstelkwam om een parlementaire enquête te houden; de eerste in de geschiedenis van de senaat, als het doorgaat."
Eigenlijk zou de commissie, als het ervan
komt, de commissie-Schuurman moeten heten,
maar dat kan helaas niet.
Een parlementair onderzoek door de senaat
werpt een aantal vragen op, die ik mede aan de
hand van de notitie van collega Schuurman van 24
januari jongstleden wil langslopen. Allereerst maak
ik enkele algemene opmerkingen over een enquête
door de Eerste Kamer. Artikel 70 van de Grondwet
laat er geen enkele twijfel over bestaan: de Eerste
Kamer is onbeperkt bevoegd om een enquête te
houden, evenals de Tweede Kamer en zelfs samen
met de Tweede Kamer. Iets anders is evenwel de
vraag naar de wenselijkheid van een enquête door
de Eerste Kamer. Deze vraag is door menig collega
opgeworpen. Het politieke primaat ligt immers bij
de Tweede Kamer en het houden van een enquête
zou kunnen bijdragen aan de door velen
onwenselijk geachte verdere politisering van dit
huis. Mijn fractie is van mening dat het antwoord op
de vraag naar de wenselijkheid van een enquête
door de Eerste Kamer niet los kan worden gezien
van het gekozen onderwerp. Het gaat dus eigenlijk
om de vraag, welke criteria wij zouden kunnen
hanteren bij de keuze van het onderwerp.
Een van de criteria die in de notitie van
collega Schuurman worden genoemd is: het moet
niet te politiek zijn. Dit vinden wij een moeilijk
criterium, omdat het moeilijk te bevatten, moeilijk
uit te leggen en moeilijk te definiëren is. Bovendien
zijn wij niet van mening dat de senaat geen politiek
huis is. Wel zijn ook wij van oordeel dat de Eerste
Kamer zich niet moet mengen in het dagelijkse
politieke bedrijf. Dat geldt ook ten aanzien van de
vraag of de senaat een parlementair onderzoek of
een enquête moet houden. De toegevoegde waarde
van de senaat ligt er juist in dat de Eerste Kamer
afstand houdt van de waan van de dag. Zo
beoordelen wij ook wetsvoorstellen. Zij worden op
hun kwalitatieve merites beoordeeld, ook al zou het
naïef zijn om te veronderstellen dat in de Eerste
Kamer politieke overwegingen geen enkele rol
spelen bij de uiteindelijke beoordeling van een
wetsvoorstel.
Indien er door de senaat een enquête wordt
gehouden, dient deze volgens mijn fractie in het
verlengde te liggen van de taak van de Eerste
Kamer als kwaliteitscontroleorgaan. Ik verwijs
hierbij graag naar de criteria aan de hand waarvan
de Eerste Kamer wetsvoorstellen toetst. Hiertoe
behoren naast de verenigbaarheid met verdragen
en grondrechten ook effectiviteit, uitvoerbaarheid
en doelmatigheid van het wetvoorstel. Collega
Schuurman heeft in zijn notitie dan ook terecht op
dit toetsingskader gewezen en op "de nadruk die de
Eerste Kamer legt op de kwaliteit en zorgvuldigheid
van wetgeving en op de uitvoerbaarheid en
maatschappelijke effecten van wetgeving, op de
gevolgen voor burger en samenleving en op de
rechtmatigheid en doelmatigheid van het optreden
van de overheid."
Ten slotte zou het bij de enquête door de
Eerste Kamer moeten gaan om een kwestie met
een brede maatschappelijke impact en met een
langetermijnbelang; geen ad hoc-onderzoek over
een actuele kwestie dus. Indien aan deze
voorwaarden is voldaan, kan er ons inziens geen
bezwaar zijn tegen een enquête door de senaat.
Dan kom ik nu op het onderwerp van het
voorstel van collega Schuurman, te weten
privatisering en verzelfstandiging. Dit onderwerp
houdt Nederland ontegenzeggelijk al een aantal
decennia bezig. Voor het begin ervan moeten we
teruggaan naar eind jaren 80 van de vorige eeuw.
In 1989 viel niet alleen de Muur, maar werd ook het
Nederlandse staatsbedrijf PTT geprivatiseerd. Het
bedrijf voor posterijen, telegrafie en telefonie werd
vervolgens opgesplitst, verzelfstandigd en naar de
beurs gebracht. In de jaren 90 van de vorige eeuw
groeide de tendens om staatsbedrijven te
privatiseren, mede door de globalisering. Nederland
werd de BV Nederland en efficiency werd het
toverwoord. Naast de PTT werd vanaf toen ook een
groot aantal (semi-)staatsbedrijven, zoals de
Nederlandse Spoorwegen, DSM en nutsbedrijven
verzelfstandigd.
De voorstanders van privatisering hebben
toen met name gewezen op de kostenbesparing en
de betere dienstverlening door concurrentie en
marktwerking. De overheid hoeft immers geen of
minder geld te besteden en geprivatiseerde
bedrijven werken efficiënter, zo werd gesteld.
Voor de eventuele nadelen was er toen minder
aandacht, zoals voor de gevolgen voor de burger
van het verminderde overheidstoezicht, het
probleem van monopolievorming en de negatieve
gevolgen voor werknemers. Het verbaast dan ook
niet dat het politiek en maatschappelijk
enthousiasme voor het privatiseren van
overheidstaken twintig jaar later behoorlijk is
weggeëbd. Inmiddels worden er steeds meer
twijfels geuit over de voordelen van marktwerking
ten opzichte van sturing door de overheid. Steeds
vaker wordt de overheid gevraagd de negatieve
gevolgen van privatisering bij te stellen door
gerichte overheidsinterventie en controle.
Ik zeg dit niet alleen omdat GroenLinks
tegen privatisering is, zoals collega's misschien
denken, maar omdat naar mijn mening op grond
hiervan kan worden geconcludeerd dat het
onderwerp voldoet aan het criterium "langdurig van
aard met een brede maatschappelijke impact". Er
zijn meer redenen die dit onderwerp geschikt
maken voor een parlementair onderzoek door de
Eerste Kamer. De kwaliteit en de betrouwbaarheid
van de dienstverlening van de overheid vormen een
terugkerend thema en een terugkerend onderwerp
van zorg in debatten over wetsvoorstellen in de
Eerste Kamer, evenals de vraag naar de publieke
taak: wat kan en mag de burger van de overheid
verwachten? Bovendien heeft de senaat al vaak
genoeg zijn zorg uitgesproken over de borging van
het publieke belang. Alle zojuist genoemde
aspecten vinden wij terug in de vragen rondom de
privatisering.
De heer Engels (D66): Mevrouw Böhler heeft een
tipje van de sluier opgelicht over hoe binnen de
gelederen van GroenLinks over het proces rond
privatisering wordt gedacht. Is er binnen haar
fractie ook nagedacht over de vraag of de kwaliteit
van de overheidsprestaties zelf, in gevallen waarin
niet is geprivatiseerd, tot soortgelijke reacties
vanuit de samenleving aanleiding heeft gegeven en,
zo ja, hoe haar fractie die beoordeelt?
Mevrouw Böhler (GroenLinks): Ik denk dat dit punt
een beetje buiten de orde van dit debat valt. Wij
spreken immers over de mogelijkheid een enquête
te houden. Ik begrijp dat de heer Engels uit mijn
woorden opmaakt dat wij niet altijd heel positief
zijn over de gevolgen van marktwerking. Dat
betekent echter niet dat wij geen oog hebben voor
eventuele tekortkomingen van de overheid zonder
privatisering. Dat lijkt mij vanzelfsprekend.
De heer Noten (PvdA): Ik heb, mede geïnspireerd
door de vraag van de heer Engels, een vraag aan
mevrouw Böhler. Het is een hypothetische vraag.
Als je een onderzoek gaat doen, is het volgens mij
belangrijk om vooraf hypothetische vragen te
stellen. Waarom zou je immers anders onderzoek
willen doen? Kent mevrouw Böhler voorbeelden
waarin het mogelijkerwijs zo is dat de kwaliteit
verbeterd is en de kosten omlaag zijn gegaan, maar
dat niet als zodanig wordt gewaardeerd? Ik doel op
gevallen waarin de waardering van de kwaliteit niet
overeenkomt met de werkelijke stijging ervan. Zou
dat kunnen?
Mevrouw Böhler (GroenLinks): Doelt de heer Noten
op de waardering van de burgers?
De heer Noten (PvdA): Ja.
Mevrouw Böhler (GroenLinks): Ja, dat is natuurlijk
mogelijk.
De heer Noten (PvdA): Dat zou een interessante
onderzoeksvraag zijn.
Mevrouw Böhler (GroenLinks): Ik zal straks iets
zeggen over de formulering van de
onderzoeksvragen. Misschien wordt daarmee de
vraag van de heer Noten beantwoord.
Ik heb zojuist gezegd dat wij de aspecten
die ik heb genoemd, dus kwaliteit,
betrouwbaarheid, omvang van de publieke taak en
borging van het publieke belang, allemaal
terugvinden in de vragen rondom de privatisering.
Onze indruk dat privatisering bij uitstek geschikt is
voor een parlementair onderzoek door de senaat,
wordt tot slot nog versterkt door de twee rapporten
die over dit onderwerp zijn verschenen. Ik doel op
het SER-rapport "Overheid én markt" en het
rapport dat in 2007 in opdracht van het ministerie
van Economische Zaken is opgesteld, dat al aan de
orde is geweest Mijn volgende punt betreft
de afbakening en de mogelijke onderzoeksvragen,
mede in het verlengde van de vraag die de heer
Noten mij stelde. Wij zijn het eens met de heer
Schuurman dat het onderzoek moet worden
beperkt tot (semi)publieke diensten die alle burgers
betreffen. Interne verzelfstandiging van
bijvoorbeeld agentschappen moet er niet in worden
meegenomen. In eerste instantie zou het dus
moeten gaan om de gevolgen van privatisering of
verzelfstandiging van staatsbedrijven als de
Postbank, PTT, de NS, Schiphol, instellingen voor
sociale woningbouw en openbare nutsbedrijven. Wij
zijn ook positief over het idee om een deel van de
onderzoeksvraag uit te besteden aan bijvoorbeeld
het Rathenau Instituut. De beslissing hierover
moeten wij echter overlaten aan de
onderzoekscommissie. De weg die de heer
Schuurman heeft gekozen in zijn motie, op basis
van artikel 130 van het Reglement van Orde, om
een voorbereidende onderzoekscommissie in te
stellen, steunen wij.
Hoewel wij kritisch zijn ten aanzien van
privatisering en marktwerking lijkt het ons van
groot belang om, ook voor de geloofwaardigheid
van het onderzoek, open onderzoeksvragen te
formuleren. Het onderzoek mag niet op voorhand
worden beperkt tot de negatieve effecten van
privatisering. Het moet gaan over de gevolgen in
het algemeen. Dat lijkt vanzelfsprekend maar mijn
fractie wilde dit punt toch even benadrukken.
Wat betreft de onderzoeksvragen, hebben
wij het volgende in gedachten. Het betreft
overigens geen limitatieve opsomming. Het is ook
niet onze bedoeling om hiermee de
onderzoekscommissie te beperken. Het zijn slechts
suggesties.
Wij denken aan vragen rond de gevolgen
voor de dienstverlening en de kwaliteit, waarbij wij
aantekenen dat dit een duidelijk toetsingskader
vereist. Het gaat om kenmerken en criteria van
kwaliteit. Het zal nog niet zo eenvoudig zijn om dat
op te stellen.
Bij de vraag naar de kwaliteitsontwikkeling
zouden wij ook een ander aspect mee willen
nemen. Na privatisering is vaak een tendens
zichtbaar dat het bedrijf zich ontdoet van vaste
werknemers en deze inruilt voor flexwerkers,
parttimers en oproepkrachten. Dit heeft vaak niet
alleen consequenties voor de salariëring en overige
arbeidsvoorwaarden van de nieuwe flexwerkers,
maar ook voor de kwaliteit van dienstverlening. Dat
lijkt ons een onderwerp dat kan worden
meegenomen.
Een andere vraag die wij relevant achten, is
of er daadwerkelijk sprake is van vrije concurrentie
of dat de privatisering heeft geleid tot
monopolievorming. Indien er sprake is van vrije
concurrentie, is de vraag of deze heeft geleid tot
lagere kosten.
Welke gevolgen heeft de privatisering
gehad voor de basisvoorzieningen? De vraag is of is
gewaarborgd dat de aangeboden diensten
bereikbaar en betaalbaar zijn gebleven, ook voor de
minder bedeelden.
Belangrijk zijn voor ons ook de
consequenties van privatisering voor de verhouding
tussen de burger en de Staat en de invulling van de
publieke taak. Krijgt burger door de privatisering
meer of juist minder invloed op de dienstverlening?
De Europese wet- en regelgeving is vaak als
argument gebruikt om tot privatisering over te
gaan. Toch zijn alle lidstaten heel verschillend met
deze verplichting omgegaan. Het lijkt ons derhalve
goed om ook te kijken naar het Europese kader
voor privatiseringen. In hoeverre was het
verplichtend? Wat heeft Nederland ermee gedaan?
Hebben wij er wellicht iets bovenop gedaan? Is er
inmiddels jurisprudentie hierover? Wij kunnen ons
voorstellen dat dit een geschikt onderwerp is om uit
te besteden aan bijvoorbeeld het Rathenau
Instituut, maar, nogmaals, wij laten deze beslissing
graag aan de commissie.
GroenLinks is positief over de door de heer
Schuurman voorgestelde enquête. Het feit dat de
Eerste Kamer niet eerder een enquête heeft
gehouden, zou ons evenmin hiervan moeten
afhouden als de eventuele praktische problemen.
Zij zijn ervan overtuigd dat de Eerste Kamer die
kan oplossen. Mijn fractie zal de motie van de heer
Schuurman steunen.