Dit voorstel van rijkswet regelt de goedkeuring van het op 30 mei 2008 te Dublin totstandgekomen Verdrag inzake clustermunitie. Dit verdrag bevat een vergaand verbod op gebruik, bezit, productie en overdracht van clustermunitie die onaanvaardbaar humanitair leed veroorzaakt. Ook op het gebied van slachtofferhulp en ruiming en vernietiging van ongeëxplodeerde clustermunitie zijn bepalingen opgenomen.
Gebleken is dat het gebruik van clustermunitie ernstige gevaren voor de burgerbevolking met zich meebrengt vanwege de onbetrouwbaarheid en onnauwkeurigheid ervan. Bovendien komen grote aantallen explosieve submunities vaak niet tot ontploffing. Hiermee vormen zij, vaak nog jaren na inzet, een gevaar voor de bevolking.
GroenLinks is uiteraard vóór dit verdrag (net als alle andere fracties in de senaat). Maar wij willen dat de regering ook de investering in clustermunities verbiedt (het verdrag voorziet hier niet in). De Tweede Kamer heeft al in 2009 een motie hierover aangenomen (motie Van Velzen/Van Dam). De regering (toen en nu) weigert echter de motie uit te voeren.
Woordvoerder Britta Böhler: Gelukkig
bestaat over de wenselijkheid en de noodzaak van
het Verdrag inzake clustermunitie geen twijfel en
ook geen onenigheid. De regering wil het verdrag,
de Tweede Kamer heeft het met algemene
stemmen aanvaard en naar verwachting zal het ook
in de senaat goedkeuring vinden. Het gebruik van
clustermunitie is onaanvaardbaar. Clusterbommen
zijn onbetrouwbaar en onnauwkeurig. Het gebruik
ervan heeft altijd burgerslachtoffers tot gevolg.
Hierbij komt dat clusterbommen vaak niet
ontploffen bij impact. Dat betekent dat er nog jaren
na een oorlog hele landstreken bezaaid zijn met
landmijnen, met alle gevaren voor de
burgerbevolking van dien. De noodzaak om
clusterbommen en clustermunitie te verbieden,
werd in de laatste jaren nog eens nadrukkelijk
onderstreept door de ervaringen uit de
Libanonoorlog. Daarin werden vier miljoen
clusterbommen afgevuurd, waarvan 40% niet is
ontploft. Nog steeds ligt een groot deel ervan in het
land, wat groot gevaar voor de burgers oplevert. Ik
roep ook in herinnering dat twee jaar geleden de
Nederlandse cameraman Stan Storimans in Georgië
is gedood door een Russische clusterbom.
Dit verdrag kan dus zonder meer op de
steun van mijn fractie rekenen. Het verdrag is
echter slechts een eerste stap. De logische
vervolgstap is, kort gezegd, een verbod op
investeringen in bedrijven die clustermunitie
produceren. Zolang er immers bedrijven zijn die
deze munitie produceren, is het uitbannen van deze
wapens niet mogelijk.
In aanvulling op wat de woordvoerder van
de Partij van de Arbeid al heeft gezegd over het
verdrag, wil ik mij concentreren op een aantal
aanvullende vragen. Zij hebben met name
betrekking op de motie-Van Velzen/Van Dam. Al
voor het verdrag werd geratificeerd, was deze
motie de nodige vervolgstap waarop ik zojuist
doelde. Er wordt namelijk mee geprobeerd om
investeringen in clustermunitie uit te bannen. De
motie werd al op 8 december 2009 in de Tweede
Kamer aangenomen. Het is zeer spijtig dat ook de
huidige regering, net als de toenmalige, weigert om
deze motie uit te voeren.
Uit de memorie van antwoord blijkt dat de
huidige regering hiervoor vier argumenten heeft.
Het eerste argument betreft het feit dat de regering
stelt dat het verdrag niet tot de verplichting leidt
om ook instellingen of individuele burgers het
gebruik van clustermunitie te verbieden. Het
verdrag geldt namelijk alleen voor staten. De
woordvoerder van de Partij van de Arbeid heeft er
al op gewezen dat deze uitleg van het verdrag ten
minste in twijfel kan worden getrokken. Ik zal niet
herhalen wat zij daarover allemaal heeft gezegd.
Het gaat hierbij over artikel 1c. Het is de vraag of
de regering gelijk heeft als zij stelt dat dit artikel
investeringen van bedrijven in clusterbommen niet
verbiedt. Heel veel landen zien dat anders. Ook ik
stel de regering de vraag wat zij vindt van de
interpretatie van het artikel door die landen. Is de
regering van oordeel dat al deze landen het verdrag
dus volstrekt verkeerd interpreteren? En stel dat de
interpretatie van de regering klopt en het verdrag
niet leidt tot een verplicht verbod, dan betekent dat
uiteraard nog niet dat Nederland geen verbod mág
instellen. Het ontbreken van een verplichting in het
verdrag staat een investeringsverbod dus niet in de
weg. In die zin is de stelling dat het verdrag geen
verplichting oplegt, geen argument om de motie
niet uit te voeren.
Het tweede argument van de regering om
de motie niet uit te voeren, is de stelling dat men
zeer terughoudend moet zijn met het opleggen aan
financiële instellingen van verplichtingen of
beperkingen rond het te voeren investeringsbeleid.
Dat begrijpt mijn fractie en zij onderschrijft dit
terughoudende beleid. Het argument snijdt echter
toch werkelijk geen hout als wij het hebben over
clusterbommen. Het gaat hierbij om een wapen dat
zo fataal is en zo veel slachtoffers eist. Daarbij kan
toch niet het argument worden gebruikt dat men
een investeringsverbod niet wil vanwege een
terughoudend beleid? Terughoudendheid betekent
niet dat er geen investeringsverbod kán worden
opgelegd, maar dat de regering een keuze maakt.
De gevolgen van het gebruik van clustermunitie zijn
ons inziens dusdanig ernstig, dat een verbod niet
alleen noodzakelijk, maar ook wenselijk en geboden
is. Bovendien is het geenszins zo dat Nederland
nooit bepaalde investeringen verbiedt, dus nooit
ingrijpt in het investeringsbeleid van bedrijven. Ik
noem als voorbeeld de bestrijding van het
terrorisme. In dat kader wordt zelfs het investeren
in bepaalde verboden bedrijven strafbaar gesteld.
Men werkt daarbij dus niet met een verbod en een
bestuurlijke boete, maar zelfs met strafbaarstelling.
Wij begrijpen werkelijk niet waarom bij de
clustermunitie het argument van terughoudendheid
zal mogen worden gebruikt.
Een derde argument van de regering om de
motie niet uit te voeren, is de stelling dat
handhaving moeilijk zal worden. De spreker
namens de Partij van de Arbeid heeft hierover al
het nodige gezegd. Ter aanvulling wijs ik erop dat
deze moeilijkheden überhaupt alleen bestaan als
het gaat om investeringen "sans connaissance de
cause", dus om indirecte investeringen. Bij directe
investeringen geldt deze moeilijkheid dus sowieso
niet. Ook dit argument snijdt dus geen hout.
Ten slotte noemt men het argument van de
averechtse werking. Ook op dit punt maak ik
slechts een paar aanvullende opmerkingen bij de
woorden van de voorgaande spreekster. Ik vraag
mij af waarop de regering deze stelling baseert. Is
er onderzoek naar gedaan? Met welke bedrijven
heeft de regering contact gehad? Heeft men
misschien contact gehad met de bankensector? Kan
de regering in ieder geval nader toelichten waarop
deze stelling is gebaseerd?
Kortom, de argumenten van de regering
overtuigen mijn fractie niet. Belangrijker nog is
echter het volgende. De Tweede Kamer heeft een
motie aangenomen waarin de regering wordt
opgedragen om een investeringsverbod in te
stellen. Ook wij hebben een motie voorbereid; dat
heeft de woordvoerster van de Partij van de Arbeid
reeds aangekondigd. Ons inziens mag de regering
de wens van de meerderheid van de Kamer niet
zomaar negeren. Zeker, er kunnen redenen zijn om
een motie niet uit te voeren, bijvoorbeeld als
naderhand feiten en omstandigheden bekend
worden die de uitvoering belemmeren. Dit dient
echter toch echt de uitzondering te zijn, niet de
regel. Het feit dat de regering van mening verschilt
met de Kamer is in ieder geval onvoldoende reden
om een motie niet uit te voeren. Het kan namelijk
niet zo zijn dat de wens van een meerderheid van
de Kamer slechts van betekenis is voor het beleid
van de regering als de regering het met de Kamer
eens is. Dat geldt temeer, nu het huidige kabinet
niet beschik over een meerderheid, niet in de
Eerste Kamer en niet aan de overzijde. De vraag
hoe dit kabinet zal omgaan met
meerderheidsbesluiten van de Kamer, is voor mijn
fractie belangrijk. Die raakt immers de
staatsrechtelijke verhoudingen tussen de regering
en de Staten-Generaal. Ik hoor dus graag de visie
van de regering op deze verhouding. Is zij het met
ons eens dat aangenomen moties van de Kamer in
beginsel moeten worden uitgevoerd, dus ook als de
regering het niet eens is met de inhoud ervan?
Verder wil ik graag van de regering weten onder
welke omstandigheden zij het legitiem acht om een
aangenomen motie te negeren. Kan de regering
verder uitleggen waarom zij het geoorloofd vindt
om de motie-Van Velzen/Van Dam niet uit te
voeren? Ik beoog met deze vraag nadrukkelijk niet
dat de regering de argumenten uit de memorie van
antwoord nog een keer toelicht. Over die
argumenten heb ik al eerder vragen gesteld. Ik
vraag nu expliciet om uitleg waarom de regering
het in dit geval legitiem acht om de wens van de
Kamer naast zich neer te leggen. Ik wacht de
antwoorden van de regering met veel belangstelling
af.