Dit wetsvoorstel actualiseert de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis -dat wil zeggen: de wet regelt de grondwettelijke uitkeringen aan de Koning en aan een aantal leden van het koninklijk huis. Een aantal onderdelen komen te vervallen, omdat ze overbodig zijn geworden. Met dit voorstel wordt een aantal regelingen die speciaal voor prinses Juliana en prins Bernhard was vastgesteld, omgezet in regelingen voor de Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap of de overlevende echtgenoot of echtgenote van een lid van het Koninklijk Huis. Daarnaast worden de overige personele en materiële kosten, de zogenaamde functioneel declarabele kosten, die berusten op een afzonderlijke voorziening in de begroting van de ministeries verduidelijkt. De terbeschikkingstelling aan de Koning van paleis Soestdijk vervalt en de terbeschikkingstelling van de paleizen Noordeinde, Huis ten Bosch en op de Dam wordt in de wet opgenomen. Daarnaast wordt ook de eventuele openstelling van de paleizen geregeld. Tof Thissen verwoordde zijn bijdrage aldus: "Voor wat is het probleem? Naar het oordeel van onze fractie is dat de ondoorzichtigheid in de uitgaven van het Koninklijk Huis en de ondoorzichtigheid in de rijksbegroting en de diverse begrotingen van de ministeries. Naast een vastgestelde vergoeding kunnen overige kosten van representatie gedeclareerd worden door de leden van het Koninklijk Huis. Daarnaast betalen uiteenlopende ministeries rekeningen van de familie Oranje-Nassau. Het probleem is dat niemand, zelfs niet de minister van Algemene Zaken, precies weet wat het koningshuis kost. Vandaar dat thans een wijziging van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis voorligt, welke wet sinds 1972 in werking is. In die wet wordt de omvang van de groep Koninklijke uitkeringsgerechtigden vastgesteld, alsmede de bedragen die wij als overheid opbrengen of ter beschikking hebben."

Deze wet regelt eveneens de diverse fiscale vrijstellingen. Op dit punt heeft mijn fractie een vraag over de fiscalisering van de diverse uitkeringen of vergoedingen, ook in het kader van het door de heer Vliegenthart gevraagde debat over de modernisering van het Koninklijk Huis. Bijvoorbeeld in de Bijstandswet zijn de bedragen gebruteerd.
Mijn fractie zou er een groot voorstander van zijn om ook de vergoedingen voor de leden van het Koninklijk Huis te bruteren, te fiscaliseren zodat wij ook inzicht daarin hebben. Daar komt wel bij dat box 3 voor het Koninklijk Huis in zicht komt en er wellicht ook over de successierechten belasting betaald moet worden. Tot nu toe blijft het toch niet onaanzienlijke familievermogen ongemoeid en de vraag is of dat past in de moderne opvatting van burgers in dit land die belasting moeten betalen, ook over bezittingen, vermogen en te erven vermogen. Deelt de minister-president deze opvatting? Is dat niet het sluitstuk of de vervolmaking, zo men wil, van de transparantie van de kosten van het Koninklijk Huis?
 Met dit wetsvoorstel toont de minister-president - daar is hij in te prijzen - gevoel voor zowel de vraag van de Staten-Generaal naar de verantwoording en transparantie van de kosten van het Koninklijk Huis als de precaire positie van de leden van het Koninklijk Huis; zij kunnen zich immers niet publiekelijk verantwoorden dan wel verdedigen dan via in dit geval de minister-president.
 Er zijn in dit huis en ook in de gehele schriftelijke voorbereiding prangende vragen gesteld met betrekking tot de positie van de minister-president zoals die in dit wetsvoorstel geregeld wordt. Mijn fractie benadert dit echter zeer pragmatisch. De Staten-Generaal en de publieke opinie en media stellen de minister-president vragen om verantwoording af te leggen  over de kosten van het Koninklijk Huis. Dan dient hij die verantwoordelijkheid ook waar te kunnen maken. Zoals wij de memorie van toelichting en de memorie van antwoord gelezen hebben, zien wij daarin niet een poging om zijn positie ten opzichte van de ministers te versterken maar wel een poging om te bevorderen dat hij de coördinatie ter hand kan nemen, daar waar de Staten-Generaal erom vragen.
 Collega-GroenLinkslid van de Staten-Generaal, de heer Vendrik, heeft bij het AO van 28 augustus jl. gesproken over een interessante maatschappelijke rol van de nieuwe generatie van de Oranjes. Hij vroeg in dat kader aan de minister-president of hij niet zou kunnen bevorderen dat dit de komende decennia zou kunnen worden uitgebreid, ook wat betreft duurzaamheid, bijvoorbeeld op klimaatneutrale paleizen, boten die op windenergie varen, hybride auto's en biologische vorstelijke banketten, bij voorkeur ten dele ook vegetarisch. Het kabinet wil toch duurzame productie en consumptie bevorderen? Als het dan toch een aantal paleizen ter beschikking stelt, kan het wellicht ook bevorderen dat er zonnepanelen op de paleizen komen. Want ook het Koninklijk Huis zal getroffen zijn door de kredietcrisis, naar ik vermoed. Dan kunnen wij het Koninklijk Huis in de winter wat tegemoetkomen qua energielasten. De minister-president zou het daar met de Koningin over hebben. Nu kan hij natuurlijk nooit verslag doen van wat hij met de Koningin bespreekt, maar hij kan ons natuurlijk wel vertellen op het iets opgeleverd heeft.
 Tot slot met betrekking tot het ter beschikking stellen van de paleizen het volgende. Met de twee paleizen hier in Den Haag hebben wij niet zo veel moeite, aangezien die ook ten nutte staan van het wonen en werken. Iets wat ons ten aanzien van het voormalige stadhuis op de Dam in Amsterdam ontgaat. Dat paleis staat niet ter beschikking van wonen noch van werken. Dus mijn fractie kan niet inzien waarom het kabinet de Koninklijke familie het gebruikrecht geeft waardoor de openbare of publieke toegankelijkheid ernstig in het gedrang kan komen. Wij wachten het antwoord van de minister-president af, maar wij hebben hier een fraaie motie liggen waarin wij het kabinet verzoeken te bevorderen dat dit paleis wel te allen tijde publiekelijk beschikbaar blijft. Want het is een heel belangrijk en zeer waardevol cultuurgoed dat ooit opgebracht is door de burgers van Amsterdam. Het zou zonde zijn dat dit, voor zover wij dat kunnen voorzien, tot in de eeuwigheid aan die publieke toegankelijkheid onttrokken wordt door het zeer sporadisch gebruik ervan door de familie van Oranje-Nassau. Dat zou zonde zijn, zowel voor die familie als voor het paleis.