"De GroenLinks fractie heeft met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel, en onderschrijft de doelstellingen ervan: een verbeterd toezicht op de kansspelen, beperking van agressieve en misleidende reclame en preventie van kansspelverslaving. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is een groot aantal aspecten van de wet aan de orde geweest; over de meeste punten acht de GroenLinks fractie zich voldoende geïnformeerd." Lees de inbreng van Margreet de Boer.

De leden van de GroenLinks fractie hebben nog wel enkele vragen met betrekking tot de heffing, zoals geregeld in artikel 33 f.
Allereerst is het ons niet duidelijk hoe de vaste nominale bedragen die in artikel 33 f worden genoemd, zich verhouden tot het in artikel 33 e lid 1 genoemde maximum aan het totaal van de heffing. Is het niet zo dat de in artikel 33 f genoemde bedragen automatisch leiden tot een totaal bedrag van opgelegde heffingen? Op welke wijze kunnen de heffingen worden verlaagd wanneer dit totaal het totaal van de kosten overschrijft? En kunnen de heffingen ook worden verhoogd wanneer zij bij lange na niet voldoende blijken om de totale kosten te dekken? Is voor verhoging van de bedragen zoals genoemd in artikel 33 f (zowel van de heffingen als van de bedragen waarover deze worden berekend) een wetswijziging noodzakelijk? Waarom is er voor gekozen de nominale bedragen in de wet vast te leggen?

Goede Doelen Loterijen zijn verplicht om 50% van de nominale inleg af te dragen aan het goede doel.   Nu de heffing wordt berekend over de totale nominale waarde van de verkochte deelnamebewijzen, worden zij in vergelijking met de andere loterijen onevenredig getroffen. Waarom is er niet voor gekozen om de bestemmingsheffing te baseren op de nominale waarde van de verkochte deelnamebewijzen minus de verplichte afdracht aan de Goede Doelen? Is de minister bereid om - mede in het licht van het Convenant 'Ruimte voor Geven' - alsnog te bewerkstelligen dat de verplichte afdracht aan de Goede Doelen buiten de heffingsgrondslag wordt gehouden? Kan dat door middel van nadere regels in een Algemene Maatregel van Bestuur, zoals genoemd in lid 3 van artikel 33 f, of is daar een wetswijziging bij nodig.

In de Memorie van Toelichting wordt aangegeven dat voor risicovolle kansspelen een hogere heffing wordt berekend dan voor minder risicovolle. Uit de bedragen genoemd in artikel 33 f kan niet direct worden afgeleid of dit het geval is. Kan de minister hier wat uitgebreider op ingaan? Welke kansspelen worden als risicovol gezien, en hoe wordt het verschil in heffing precies aangebracht? Kan de minister zijn antwoord wellicht illustreren met een voorbeeld waarbij hij de totale heffing die een vergunninghouder van een risicovol kansspel vergelijkt met die van een vergunninghouder van een minder risicovol kansspel (met een vergelijkbare omzet / nominale inleg)? 

Hebben wij goed begrepen dat kansspelen via internet thans nog buiten de wet op de kansspelen vallen? Hoever staat het met de aangekondigde (vgl. nota naar aanleiding van het Verslag aan de Tweede Kamer uit mei 2010) wetgeving op het gebied van de internet kansspelen? Mogen wij aannemen dat de  kansspelen via internet in de categorie risicovol gaan vallen, en dat er derhalve een relatief hoge heffing voor in rekening gebracht zal worden?

Wij zien de antwoorden op bovenstaande vragen met belangstelling tegemoet.