Dit wetsvoorstel voegt aan de Mededingingswet regels toe ter verbetering van het gedrag van overheden op de markt. De gedragsregels voor overheden die als ondernemer actief zijn op de markt moeten zoveel mogelijk gelijk zijn aan de concurrentievoorwaarden die gelden voor "gewone" ondernemingen zonder de publieke taak van de overheid uit het oog te verliezen.
Het voorstel is op 24 maart aangenomen door de Tweede Kamer.
GroenLinks-woordvoerder Jan Laurier: "In mijn bijdrage zal ik proberen Hegel te vermijden. Dit voorstel gaat over de wijziging van de Mededingingswet, in het bijzonder de gedragsregels bij overheden. Het is vooral gericht op decentrale overheden; dit om te vermijden dat er sprake is van oneigenlijke concurrentie".
Laat ik beginnen met een bekentenis uit
mijn eigen bestuurspraktijk. Ik heb ooit als
wethouder een klacht gekregen vanwege het feit
dat er sprake zou zijn van oneigenlijke
concurrentie. In Leiden werd een
asielzoekerscentrum gevestigd op een nogal
geïsoleerde plek. Ik wilde graag een busverbinding
daarheen hebben. Ik vroeg een offerte aan een
plaatselijk vervoersbedrijf. Dit zei dat het niet
geïnteresseerd was. Toen heb ik besloten om een
openbare buslijn te openen met behulp van de
sociale werkvoorziening. Dat kwam mij vervolgens
op een klacht te staan vanwege oneigenlijke
concurrentie, overigens niet ingediend door de
busmaatschappij maar door de vakbeweging.
Uiteindelijk is het allemaal met een sisser
afgelopen, maar men zal begrijpen dat ik vanuit die
optiek dit voorstel met grote belangstelling bekijk.
Ik weet wat voor type klachten er ingediend kan
worden.
Een van de vragen die bij het bekijken van
het voorstel opkwamen, was: welk probleem wordt
in feite met dit wetsvoorstel opgelost? De memorie
van toelichting geeft vier typen argumenten. Er is
een soort theoretische legitimatie, teruggaand op
de theorieën van de welvaartseconomie. Er wordt
gesproken over de omvang van de economische
activiteiten die in hun totaliteit worden ingegeven.
Er wordt gesproken over het aantal klachten.
Daarbij gaat het niet om gegronde klachten maar
puur om het aantal; over buslijnen bijvoorbeeld.
Ten slotte is er in de memorie van toelichting een
kwalitatief voorbeeld te vinden, namelijk de verhuur
van dvd's door bibliotheken. Ik moet zeggen dat ik
niet erg onder de indruk was van de massaliteit van
dit type argumenten. Ik vind dan ook dat de
conclusie, die op pag. 10 van de memorie van
toelichting is te vinden, dat er sprake is van
"substantiële problematiek" van "oneerlijke
concurrentie door de overheid" wat dat betreft
nogal gemakkelijk gebaseerd is. Ik zou de minister
willen vragen om dit nog een keer toe te lichten.
Ik stel een aantal vragen met betrekking tot
dat wat er bepaald wordt in de wet. Het gaat om
een verbod op het bevoordelen van
overheidsorganisaties die economische activiteiten
ontplooien. Dat is een heel breed verbod. Leidt dit
niet tot verschillende interpretaties? Ook het begrip
"bevoordelen" kan immers op uiteenlopende wijze
worden uitgelegd.
Bij de WSW wordt ervan gesproken dat er
een redelijke vergoeding moet zijn voor verrichte
arbeid. Ook dat "redelijke" leidt natuurlijk weer tot
de nodige interpretatiemogelijkheden.
Bovendien dringt zich daar een andere vraag op. Op
het gebied van de WSW zien wij nog een aantal
ontwikkelingen, zoals de loonwaardebepaling. We
weten dat sinds 1998 ook particuliere bedrijven of
werknemers met een WSW-indicatie gebruik
kunnen maken van de WSW. Hoe zit dat nu
precies? Hoe moet ik dit lezen in verband met de
interpretatie van deze wet?
Een derde bepaling waar mijn fractie een
vraag over heeft, is het informatiegebruik. Als de
overheid informatie verzamelt en gebruikt voor een
economische activiteit, dan moet dat ook ter
beschikking gesteld worden aan derden. Ik heb ook
hier een praktijkvoorbeeld. Ik was ook
verantwoordelijk voor de afvalinzameling. Deze
heeft twee componenten, namelijk die van burgers
en van bedrijven. Bij burgers is zij een
publieksrechtelijke taak en bij bedrijven is zij een
privaatrechtelijke taak. We zien heel vaak, zeker in
wat grotere steden, dat afval van bedrijven gewoon
in de containers van burgers wordt gestopt. Menige
gemeente doet zijn best om te vermijden dat op
deze wijze de afvalinzameling van het bedrijfsleven
gesubsidieerd wordt. In dit concrete geval heb ik
laten inventariseren welke bedrijven in de stad een
inzamelingscontract met een particulier bedrijf
hadden en welke niet. Die informatie is verzameld
in een databank en op grond daarvan zijn de
bedrijven die geen contract hadden, benaderd met
de keuze om naar een particulier bedrijf te gaan of
een inzamelcontract bij ons te sluiten. Is dit nu het
type informatie dat in principe tegen kostprijs
gedeeld moet worden? Uiteindelijk werd er namelijk
een economische activiteit mee bedreven.
Ik begon mijn betoog met de vraag welk
probleem wordt opgelost met deze wet. Ik wil
eindigen met de vraag welke
interpretatieproblemen met dit wetsvoorstel in feite
worden geschapen.